Een patroon omrekenen
Probleem? Zo opgelost!
Je wilt een trui breien, maar de gegevens in het patroon komt niet overeen met jouw maten of materiaal? Reken dan gewoon het patroon om. Bepaal eerst wat het probleem is. Het allerbelangrijkste, voordat je begint, is dat je een proeflapje of stekenproef breit. Wil je een trui breien met het originele garen in een van de aangegeven maten, vergelijk dan jouw proeflapje met dat in de breihandleiding. Als die gegevens niet overeenkomen, maak dan een PROEFLAPJE. Als je de maat, het patroon of het garen wilt veranderen, moet je eerst wat voorbereidend werk doen, om tot een perfect resultaat te komen.
De juiste maat
Vergelijk de informatie uit de tekening van het door jou gekozen patroon met een van je lievelingstruien. Wil je je nieuwe trui liever iets langer, korter, breder of smaller hebben? Teken dan een nieuw patroon met de door jou gewenste maten. Gebruik het liefst de schaal 1:1. Dan kun je tijdens het breien het breistuk op het patroon leggen en regelmatig checken of alles nog klopt. Indien nodig verander je iets. Bovendien heb je dan het perfecte sjabloon om het kledingstuk te spannen voordat je het aan elkaar naait.
De regel van drie
Nu hoef je alleen nog de maten in steken en toeren om te rekenen. Gebruik daarvoor de regel van drie. Uit je proeflapje blijkt hoeveel steken en toeren je nodig hebt voor 10 cm. Voorbeeld van een proeflapje: 16 st en 24 t = 10 x 10 cm.
Voorbeeld:
Je hebt dus 16 steken nodig voor 10 cm breedte; 1,6 steken voor 1 cm en het vijftigvoudige daarvan voor 50 cm (breedte voor- en achterpand). 80 steken dus! Daar komen dan nog de kantsteken bij. In de hoogte moet je 24 toeren breien voor 10 cm; 2,4 steken voor 1 cm en het veertigvoudige daarvan voor 40 cm (hoogte vanaf de boord tot het armsgat bij voor- en achterpand). 96 toeren dus! De omrekeningsformule luidt: (cm x proeflapje) gedeeld door 10.
Leg nu deze basisgegevens voor je breistuk vast. Reken daarvoor alle maten in de breedte om in steken, terwijl je alle maten in de hoogte omrekent in toeren. Als uit je rekensom geen hele getallen komen, rond ze dan naar boven of beneden af. Als je gebreide kledingstuk eenmaal klaar is, merk je daar meestal niets meer van.
Meerderingen voor armsgaten, kop van de mouw, armsgat en halsuitsnijding
Voor de meerderingen van de mouw heb je in ons voorbeeld 7 cm (11 steken) in de breedte en 41 cm (98 toeren) in de hoogte. Deel nu het aantal toeren door het aantal steken en dan blijkt dat je elke 8e toer 11 x 1 steek aan beide zijden moet meerderen. In de laatste paar toeren voor de kop van de mouw of voor het afkanten van mouwen zonder kop, gebeurt er niets. Als deze som een oneven getal oplevert, bijvoorbeeld 7, meerder dan afwisselend in elke 6e en elke 8e toer. Voor de rondingen van de kop van de mouw, het armsgat en de halsuitsnijding leg je je breistuk direct op het patroon en minder je langs de rand van het patroon. Je kunt je ook gewoon aan de originele instructies houden. Zo groot zijn de verschillen meestal niet.
Telpatronen, breimotieven en verdeling van vlakken
Als je een trui breit met een telpatroon (ribbels, kabels, ajourmotieven enz.), moet je daar bij het bepalen van het aantal steken en toeren meteen rekening mee houden. Soms is een compromis tussen de maat en het patroon de enige oplossing. Dan moet of de maat of het patroon worden aangepast. Kijk ook dan altijd naar het originele breipatroon. Vooral het vergelijken van de verschillende maten kan handig zijn. Inbreimotieven of verdelingen van vlakken leg je het beste eerst op het papieren patroon, waarna je alles weer precies uitrekent volgens de regel van drie. Of je legt het gebreide stuk op het patroon en oriënteert je aan de tekening.
Nog een tip
Het allerbelangrijkste is: maak een proeflapje, voordat je begint met breien. Daarvan hangt elke volgende stap en uiteindelijk het succes van je werk af. Maar breien moet leuk zijn, dus maak het niet te ingewikkeld! Een beetje improviseren mag altijd.